Twee jaar lang komen er geen nieuwe klachten over de man binnen. Tot november 2023, als een leidinggevende een negatieve review tegenkomt op internet. Daarin staat dat de man in een recente training ‘begon over Joden en gassen’ en zichzelf ‘erg grappig’ vond. Een dag later wordt de werknemer geconfronteerd met de klacht. Hij wordt op staande voet ontslagen en beide partijen tekenen een vaststellingsovereenkomst, waarin staat dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden op initiatief van de werkgever wordt beëindigd. De man krijgt twee brutomaandsalarissen mee.
Maar een week later bedenkt hij zich. Hij laat via een advocaat weten dat hij zich mogelijk beroept op zijn herroepingsrecht. Hij wil dat de vaststellingsovereenkomst wordt vernietigd. Daarop stuurt de werkgever hem een brief, waarin staat dat er na zijn ontslag nog een keer geklaagd is over racistische uitspraken die hij tijdens een training zou hebben gedaan. De werkgever schrijft: ‘Hiermee delen wij u dan ook mede dat u op grond van een dringende reden met onmiddellijke ingang wordt ontslagen. De dringende reden bestaat uit het doen van grensoverschrijdende en racistische uitspraken.’ Beide partijen proberen nog samen tot een nieuwe beëindigingsovereenkomst te komen, maar dat lukt niet.
Dus staan ze tegenover elkaar in de rechtbank, waar de werknemer via zijn advocaat bepleit dat zijn gedrag geen wettelijke reden is voor ontslag op staande voet. De uitspraak die hij tijdens de training in november heeft gedaan, is volgens hem een ‘relatief kleine misstap die bij een enkele cursist niet goed is gevallen’, maar geen ernstige gedraging die ontslag op staande voet rechtvaardigt. Hij eist ongeveer 125.000 euro van de werkgever.
De rechter kijkt voor het oordeel naar de ontslagbrief die de man heeft gekregen. Daarin wordt gesproken over de klachten van 27 en 28 november, maar er staat niet in welke uitspraken de man concreet zou hebben gedaan en wanneer hij die deed. Ook heeft de man geen kans gekregen om zijn kant van het verhaal over deze twee klachten te vertellen. De rechter vindt wel dat de eerdere uitspraken van de man, die hij ook heeft toegegeven, uitspraken zijn ‘waar mensen aanstoot aan hebben kunnen nemen’, ook al zegt de man die uitspraken niet zo te hebben bedoeld.
Ook wist hij door de eerdere waarschuwingen dat zijn werkgever niet wilde dat hij dit soort opmerkingen maakte tijdens de trainingen. ‘Hij had zich moeten realiseren dat wat hij zelf een goede methode vond om zijn cursisten van het gevaar te doordringen, door anderen toch echt wel als aanstootgevend en onsmakelijk kon worden ervaren.’ De rechter vindt dan ook dat hij de door zijn werkgever duidelijk gestelde grens heeft overschreden en de officiële waarschuwingen in de wind heeft geslagen. Zijn werkgever heeft duidelijk gemaakt dat een herhaling van zijn gedrag gevolgen zou hebben voor zijn dienstverband – maar ze heeft niet gezegd dat het zou leiden tot ontslag op staande voet.
De rechtbank vindt ontslag op staande voet ook ‘niet proportioneel’. De rechter wil wel aannemen dat de man zijn uitspraken deed om cursisten te doordringen van het gevaar van bepaalde gassen en ze niet te laten vergeten hoe je een gasfles moet openen, en niet om te shockeren. En na de officiële waarschuwingen van twee jaar eerder hebben werknemer en werkgever niet met elkaar gesproken over de manier waarop de man zijn kennis probeerde over te brengen, ook niet tijdens functioneringsgesprekken. Wat ook meetelt, is dat de man gezien zijn leeftijd en werkervaring geen gunstige positie heeft op de arbeidsmarkt. De werkgever had ‘kunnen en moeten volstaan’ met een normale ontslagprocedure.
Het bedrijf moet de man zo’n 45.000 euro betalen, plus de ruim 3.000 euro die de man kwijt was aan proceskosten.