5 NEWS_READING_TIME_ADD
Feiten
De werknemer is sinds 1 februari 1998 in dienst van de gemeente Maastricht en werkzaam in de functie van Buitengewoon Opsporingsambtenaar Openbare Ruimte (BOA). Op 10 maart 2020 heeft het Intern Meldpunt Integriteit van de gemeente een melding ontvangen over een vermoeden van ongewenst gedrag op 21 februari 2020 van de werknemer jegens een (op dat moment) minderjarige MBO-stagiaire. Na afronding van dat onderzoek heeft de gemeente de werknemer geschorst en vervolgens een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend wegens een (ernstig verwijtbare) tekortkoming in de nakoming (art. 7:686 BW en 6:265 BW).
Oordeel kantonrechter
De gemeente legt een aantal verwijten aan het ontbindingsverzoek ten grondslag.
Verstrekken alcohol aan minderjarige stagiaires
Vast staat dat de werknemer samen met twee stagiaires carnaval heeft gevierd in het Mosae Forum en dat zij daarna achtereenvolgens twee cafés hebben bezocht. Ook staat vast dat de werknemer in het Mosae Forum alcohol heeft gegeven aan de (op dat moment) minderjarige stagiaires. Hij erkent immers dat hij beiden een glas witte wijn heeft gegeven tijdens de carnavalsviering aldaar. De kantonrechter constateert dat de werknemer de verwijtbaarheid hiervan ten onrechte bagatelliseert. Hij was er immers van op de hoogte dat beiden MBO-stagiaires waren en hij heeft niet betwist dat dergelijke stagiaires vaak minderjarig zijn. Met die wetenschap had hij dus in ieder geval voordat hij de stagiaires trakteerde op alcoholhoudende drank zich ervan moeten vergewissen dat zij meerderjarig waren. Dat heeft hij niet gedaan. Tijdens het eerste gesprek op 4 juni 2020 liet de werknemer in het midden of hij alcohol aan de stagiaires heeft gegeven. De strekking van de verklaring van de werknemer is zelfs dat hij dat best gedaan zou kunnen hebben. Dit acht de kantonrechter opmerkelijk aangezien het tot de taak van een BOA hoort om handhavend op te treden als in een café alcoholhoudende drank wordt verstrekt aan minderjarigen.
In zijn tweede verklaring op 18 juni 2020 heeft de werknemer gezegd dat hij in het tweede café geen alcohol voor de stagiaires gekocht heeft/kan hebben omdat hij daar EUR 15,00 gepind heeft voor een rondje, terwijl je voor een dergelijk bedrag niet een rondje kan geven met (twee) Bacardi-cola. Aan deze verklaring die aanzienlijk afwijkt van de eerder afgelegde verklaring hecht de kantonrechter geen waarde. Dit verweer laat immers de mogelijkheid open dat de werknemer de Bacardi-cola’s ook contant afgerekend kan hebben. Aan werknemers stelling dat hij die avond geen contant geld bij zich had, hecht de kantonrechter evenmin waarde. De kantonrechter is van oordeel dat de werknemer aan de stagiaires in ieder geval in het tweede café alcohol (Bacardi-cola) heeft gegeven terwijl hij toen zeker wist dat zij minderjarig waren.
Gedrag van de werknemer in het eerste café
Dat de werknemer het toegangspasje van één van de stagiaires herhaalde malen heeft uitgetrokken en laten terugschieten, staat ook vast. Dat heeft hij immers erkend. Ook heeft hij erkend dat hij haar been en kuit heeft aangeraakt. Dat de werknemer de stagiaire bij haar heupen en billen heeft aangeraakt en vastgepakt in het eerste café is naar het oordeel van de kantonrechter ook aannemelijk op grond van de afgelegde verklaringen.
Gedrag van de werknemer onderweg naar het treinstation
Het staat naar het oordeel van de kantonrechter verder vast dat de werknemer één van de stagiaires onderweg naar het station ongevraagd heeft vastgepakt en heeft proberen te zoenen. De stagiaire heeft hierover gedetailleerd verklaard. De werknemer heeft betwist dat dit gebeurd is. De kantonrechter hecht echter veel meer waarde aan de verklaring van de stagiaire dan aan die van de werknemer. Dat komt ook op dit onderdeel weer doordat de werknemer tijdens het eerste gesprek over het lopen naar het station geen bijzonderheden kon vermelden. Hij heeft toen slechts verklaard dat de stagiaire op een gegeven moment is gaan rennen om de trein te kunnen halen en dat hij heeft gewacht totdat ze bij het station was. Onnavolgbaar is dat de werknemer vervolgens bij het tweede gesprek heeft verklaard dat het juist de stagiaire was die hem probeerde te zoenen. Als dit daadwerkelijk zo zou zijn gebeurd, dan had het voor de hand gelegen dat de werknemer dit reeds bij het eerste gesprek naar voren had gebracht. Het is volstrekt ongeloofwaardig dat de werknemer zich bij het eerste gesprek (nog) niet kon herinneren dat de stagiaire dit gedaan zou hebben. Wat de verklaring van de stagiaire nog aannemelijker maakt is, dat zij onmiddellijk na het voorval, toen ze in de trein zat, met een andere stagiaire hierover geappt heeft. De aan die stagiaire gerichte berichten komen erop neer dat de werknemer haar naar het station had gebracht en dat hij haar “net” twee keer had proberen te zoenen. Ook blijkt uit de verklaring van de andere stagiaire dat de stagiaire haar enkele dagen later via de telefoon heeft verteld dat de werknemer had geprobeerd haar te zoenen.
Contact via social media
Dat de werknemer naderhand via social media heeft geprobeerd contact te leggen met de stagiaire staat ook vast. Het is de vraag of de werknemer hiervan een verwijt gemaakt kan worden. In de context van hetgeen is voorgevallen op 21 februari 2020 is de kantonrechter van oordeel dat ook op dit punt de werknemer een verwijt valt te maken. Hij had verdere contacten met de stagiaire moeten vermijden. Dat hij hierover in het eerste gesprek gelogen heeft, valt niet vast te stellen. In dat gesprek is hem gevraagd of hij nog contact heeft met de stagiaires. De werknemer heeft daarop geantwoord dat hij met de stagiaire geen contact meer heeft gehad. Dit antwoord is strikt genomen niet gelogen, want nergens blijkt uit dat hij nog met haar contact heeft gehad. Wel kan het hem verweten worden dat hij op dat moment geen open kaart speelde, want vast staat dat hij wel zonder succes pogingen had ondernomen om met haar via sociale media in contact te komen. Ook dat had hij (ongevraagd) moeten mededelen op dat moment.
De werknemer heeft niet meteen verteld dat hij alcohol had gegeven aan minderjarige stagiaires
De gemeente heeft aangevoerd dat de dag nadat bekend werd dat er door stagiaires alcohol was gedronken, met de betrokken medewerkers een gesprek is gevoerd. De werknemer was ook voor die bespreking uitgenodigd, maar heeft “op het laatste moment afgebeld omdat hij bezoek kreeg”, zo heeft de gemeente (onbetwist) gesteld. De werknemer had ook dan na dit gesprek meteen moeten melden dat hij alcohol had gegeven aan de stagiaires. Dat heeft hij niet gedaan. Eerst later bij het eerste gesprek heeft de werknemer toen hem dat gericht werd gevraagd daar melding van gemaakt. Juist van een BOA die (ook) handhavend dient op te treden als in een café alcohol aan een minderjarige wordt verstrekt, mag worden verwacht dat hij over dit soort zaken meteen open kaart speelt tegenover zijn werkgever. Ook op dit punt valt hem dus een verwijt te maken.
Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens wanprestatie
Nagenoeg alle verwijten die hiervoor zijn besproken zijn terecht door de gemeente gemaakt. Reeds daarom heeft de gemeente terecht betoogd dat sprake is van ernstig plichtsverzuim/ernstige wanprestatie. De primair door de gemeente aan de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst ten grondslag gelegde reden treft derhalve doel. De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang wegens een (ernstig verwijtbare) tekortkoming in de nakoming.
Afsluitend
Hoewel nagenoeg alle gedragingen in de privésfeer plaatsvonden, worden deze gedragingen de ambtenaar zwaar aangerekend. In deze kwestie was dat temeer, omdat het juist tot de taak van een BOA hoort om handhavend op te treden als in een café alcoholhoudende drank wordt verstrekt aan minderjarigen. Daarnaast betroffen het handelingen jegens stagiaires die bij de gemeente stage liepen (bron: Te Holter Noordam Advocaten).