De werkgever in deze zaak is een producent van voer voor jonge dieren in de veeteelt. De werknemer is een getalenteerde salesmanager. Hij is in korte tijd uitgegroeid van een junior salesmanager tot een medewerker die zelfstandig accounts beheert, veel zakelijke reizen maakt en minstens 70 procent van de klanten van zijn baas kent. Hij weet hoe de prijzen zijn opgebouwd, hoe de producten in elkaar zitten en wat de strategische plannen zijn voor Europa en de rest van de wereld. Zijn werkgever is dan ook niet bepaald aangenaam verrast wanneer de werknemer zijn ontslag indient om voor de concurrent te gaan werken. En misschien dat de werknemer is vergeten dat hij in 2017 een concurrentiebeding heeft getekend, maar het geheugen van zijn werkgever is uitstekend.
Omdat de werknemer wil dat het non-concurrentiebeding van tafel gaat, tekent hij hoger beroep aan tegen het vonnis van de kantonrechter. Hij vindt dat het beding veel te ruim is geformuleerd. Volgens hem betekent het non-concurrentiebeding dat iedere activiteit in loondienst, bij welke werkgever dan ook, is verboden. Hij ontkent dat hij door zijn overstap oneerlijk concurrentievoordeel meebrengt naar zijn nieuwe werkgever. Het bedrijf waarvoor hij wil gaan werken, concurreert slechts met één product met zijn huidige werkgever. Dit product vertegenwoordigt 30 procent van de totale omzet van zijn werkgever, en de helft daarvan wordt verdiend in Zuid-Amerika. Bij zijn nieuwe werkgever zal de werknemer zich alleen bezig houden met verkoop in de Benelux, Duitsland en Noord-Afrika. De werknemer ontkent dat hij op de hoogte is van vrijwel alles wat de organisatie draaiende houdt. Hij heeft een uitvoerende functie, is geen lid van het managementteam en beschikt niet over bedrijfsgevoelige informatie. Hij is niet op de hoogte van strategische plannen en evenmin van de manier waarop de producten worden gemaakt. Kortom, zijn belang weegt zwaarder dan dat van zijn werkgever, meent de werknemer.
Op grond van het bepaalde in artikel 7:653 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter een concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk vernietigen wanneer de werknemer onbillijk wordt benadeeld. In principe geeft de Grondwet immers iedereen het recht om vrij te kunnen kiezen wel werk hij wil doen. Maar een non-concurrentiebeding is geen papieren tijger. Wanneer werkgever en werknemer beiden hun handtekening onder een beding zetten waarin de vrije arbeidskeuze wordt beperkt, dan moet de rechter een belangenafweging maken. Aan de ene kant staat het recht op vrije arbeidskeuze van de werknemer, aan de andere kant het recht van de werkgever om zijn onderneming te beschermen tegen oneerlijke concurrentie.
Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch vindt dat de werknemer voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij er bij de nieuwe werkgever zowel financieel als op het gebied van zijn persoonlijke ontwikkeling op vooruit zou gaan. De vraag is of hij onbillijk wordt benadeeld wanneer hij zich moet houden aan het non-concurrentiebeding. Het hof vindt dat dat niet het geval is. Hij heeft commerciële kennis die uitermate interessant is voor het bedrijf waarvoor hij wil gaan werken. Dit bedrijf is bereid bijna 90 procent meer salaris te betalen. Het gerechtshof acht het dan ook waarschijnlijk dat dit bedrijf betaalt voor de kennis die de man heeft over zijn huidige werkgever en van plan is die kennis te gebruiken. Hoewel de werknemer zegt dat hij brodeloos zal worden wanneer hij de gewenste overstap niet mag maken, ziet het gerechtshof de situatie niet zo somber in. Hij mag immers wel voor een andere werkgever werken. Het non-concurrentiebeding blijft daarom gehandhaafd. Anders dan de kantonrechter koppelt het gerechtshof hier geen dwangsom aan. Door zijn uiterste best te doen om het non-concurrentiebeding van tafel te krijgen, heeft de werknemer duidelijk gemaakt dat hij niet in strijd met het beding zal handelen. ECLI:NL:GHSHE:2020:2435